Ontstaan van de Javaanse dans

DANS

Bij gebrek aan voldoende geschreven materiaal, is het moeilijk een studie te maken over de herkomst van de Javaanse dans en te weten te komen, wanneer en op welke wijze een bepaalde dans gemaakt werd.

Uit het schaarse aanwezige materiaal, dat bovendien nog slechts een summier beeld geeft, blijkt wel vaak, dat een dans in opdracht van een vorst ontworpen werd met de bedoeling een bepaalde gebeurtenis vast te stellen.

Het is echter moeilijk historisch vast te stellen, wanneer en waarom een dans gemaakt werd, omdat in de oude tijd een voorval nooit werd weergegeven zoals het in werkelijkheid was toegegaan, maar in een poëtische vorm werd gegoten. Wat uiteindelijk op schrift werd vastgesteld en als geschiedenis werd aanvaard, was deels historisch deels mythisch.

Op Java ontstonden in de 8ste eeuw verschillende vorstendommen, waaronder het vorstendom Oud Mataram en sinds die periode namen verscheidene godsdiensten een belangrijke plaats in. De klassieke Javaanse dans, die we kennen, is ontstaan in de 12e eeuw, waarin door invloeden uit India het hindoeïsme op Java het algemeen geloof was. Uit de versmelting van oud-inheemse en Voor-Indische kulturen ontstond een Hindoe-Javaanse beschaving, die een hoogtepunt bereikte ten tijde van het rijk Majapahit.

In de huidige Javaanse danskunst vinden we nog Hindoe-invloeden terug, zoals bijv. de handhoudingen (mudra’s), hoewel deze niet meer een symbolische betekenis hebben, maar abstract van karakter zijn en alleen maar dienen ter verfraaiing van de dans. In deze Hindoe-Javaanse tijd kwamen voornamelijk maskerdansen voor.

Pas in de 17e eeuw, ten tijde van het vorstendom Mataram toen het geloof algemeen Islamitisch (Mohammedaans) werd, begonnen de dansen, die in wezen dus van Hindoe oorsprong zijn, de vormen aan te nemen zoals wij die nu kennen. Het vorstendom Mataram splitste zich in de 18e en de 19e eeuw op in vier vorstendommen, die zich vestigden in Surakarta (Solo) en in Yogyakarta (Yogya), beiden op Midden Java. Men kent dan ook nu nog twee dansstijlen en wel die van Surakarta en die van Yogyakarta, die van elkaar verschillend zijn.

In de Surakarta stijl gaan wat betreft de krachtige mannendansen de bewegingen soepeler en vloeiender in elkaar over dan bij de Yogyakarta-stijl, die daarentegen meer hoekige en afgebroken bewegingen vertoont. Ook in de verfijnde mannendans is de Surakarta-stijl soepeler. Bij de vrouwendans is het verfijnde karakter van beide stijlen gelijk; het verschil zit in de bewegingen, die typisch Surakarta- of Yogyakarta-stijl zijn.

In Surakarta zelf kwam later een verdeeldheid. Behalve de oorspronkelijke vorst, de Susuhunan, kwam toen ook Prijs Mangkunegara over een deel van het Rijk te heersen. Daardoor ontstond in Surakarta de Mangkunegaran-dansstijl, die weer iets verhevener is dan de oorspronkelijke Surakarta-stijl.

Hoewel in het conservatorium van Surakarta (ASKI) allang geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen deze twee stijlen, gaat de Mangkunegaran-stijl - volgens de laatste berichten - weer tot bloei komen.

De stijl, die wij hier dansen, is de stijl van de Susuhunan, die in de Kraton van Surakarta (Solo) wordt bedreven en die door de Indonesische regering als algemeen onderwijs in de Midden-Javaanse klassieke dans is geaccepteerd.

De klassieke Javaanse dans ontleent veel verhalen, welke in de dansen worden uitgebeeld, aan de Hindoe-tijd. De Ramayana- en de Mahabharata-verhalen, waarvan het merendeel van de dansen een uitbeelding is, zijn ontstaan in India, waar de Hindoegodsdienst haar oorsprong heeft. De dansen beelden over het algemeen figuren uit uit die Ramayana- en Mahabharata-verhalen, maar die in legenden en in de historie van Java voorkomen. Met andere woorden, de figuren uit de Ramayana en de Mahabharata worden in het leven van toen en nu op Java gesitueerd.

In de klassieke Javaanse dans zijn er vrouwen- en mannendansen. Men onderscheidt bij de mannendansen de vormen:

  • Gagahan, dat betekent verheven en krachtig,
  • Halusan, dat betekent edel en verfijnd.

De verheven, krachtige vorm - Gagahan - is voor reuzen, demonen, apen, maar ook voor goden en vorstelijke personen. De edele verfijnde Halusan-vorm is alleen voor bepaalde goden en vorstelijke personen met een zuiver, edel en fijnzinnig karakter. Men kan Gagah (krachtig) zijn door forse bewegingen en mimiek, maar ook door alleen de uitstraling en de meer rustige, beheerste, sterke beweging. Zo kan ook de verfijnde Halusan-vorm meer en minder ingetogen gedanst worden. De vorm Lanyap is de vorm, die ligt tussen Halusan en Gagahan in.

De bewegingen in de Javaanse dans zijn, voor zover zij niet van puur esthetische aard zijn, over het algemeen duidelijk mimisch herkenbaar.

De mimiek in de Javaanse dans is moeilijk aan te leren, omdat deze ook ingetogen moet zijn. Een krachtige reuzenfiguur bijv. moet gevaarlijk en dreigend overkomen in beweging en mimiek o.a. met de ogen, maar het mag nooit overdreven zijn. Bij de Halusan-vorm mag men niet te ingetogen dansen, zodat het geheel te week zou zijn. In het algemeen kan men zeggen, dat de mimiek in de Javaanse dans leger is dan bijv. in de Indiase dansen. Bij de Halus-dansen is de blik van de ogen neergeslagen en gericht op de grond en wel naar voren op ongeveer een afstand van twee s driemaal de lichaamslengte. Bij gagahan is het hoofd meer opgeheven, maar de blik van de ogen doorgaans naar beneden.

De Halusan mannendansen worden ook door vrouwen gedanst, In het verleden dachten choreografen, dat vrouwen - vanwege hun karakter - een halusan-rol toch nog verfijnder op het toneel konden brengen dan mannen. Gagahan-rollen worden ook wel door vrouwen uitgebeeld, doch alleen wanneer deze ook goed en Gagah (krachtig) worden uitgevoerd. Omgekeerd komt het zelden voor, dat mannen vrouwenrollen dansen (op het eiland Madura komt dit wel voor).

Hans Matray oktober 1984.